Bij oedeem kunnen in de regel twee zaken niet in orde zijn in een lichaam. Dit is of de hoeveelheid vocht, welke in het lichaam aanwezig is, te groot, of de verdeling van, het in het lichaam aanwezige vocht, kan niet normaal zijn. Combinaties tussen beide zijn eveneens vaak waar te nemen. De controle over de vochtbalans wordt verdeeld over een aantal verschillende organen. Een voorname taak is er hierbij voor de nieren, het hart en de hypothalamus weggelegd.
De hoeveelheid extracellulair vocht (het vocht dat zich buiten de cellen van het lichaam bevindt) wordt bepaald door een aantal verschillende factoren. Zo zal de hydrostatische druk in de kleine bloedvaten en haarvaten ervoor zorgen dat het vocht dat in de bloedvaten zit naar buiten geperst wordt door de vaatwand. Deze vaatwand is bovendien wel doorlaatbaar voor water maar niet voor eiwitten en andere grote moleculen. Deze moleculen oefenen echter weer een colloïdosmotische tegendruk uit met als gevolg dat er nog meer vocht uit de weefsels aan wordt getrokken. De vullingsgraad van de bloedvaatjes bepaalt de druk erin. Deze druk zal oplopen op het moment dat er defecte kleppen in voorkomen of wanneer het hart het bloed dat terugvloeit niet goed op kan nemen ongeacht de oorzaak hiervan.
Met name de spieren in de benen en de kuiten drukken bij samentrekking de bloedvaten leeg en zullen het bloed naar het hart pompen mits de kleppen goed werken. Het vocht dat zich tussen de cellen en de weefsels heeft verzameld komt in de lymfecapillairen terecht welke bijeenkomen in de lymfebanen welke uiteindelijk in de borstkas in een bloedvat uitmonden. De meeste vormen van oedeem kunnen dan ook op een dergelijke manier verklaard worden.